Waar komt dit nieuws vandaan?

5G staat voor mobiele communicatietechnologie van de vijfde generatie. Daarmee is het de opvolger van 4G. Momenteel gebruiken we bij bellen, sms’en en mobiel internet 2G, 3G en 4G.

Zelfrijdende auto's kunnen niet zonder 5G

5G zal nog honderd tot tweehonderd keer sneller en betrouwbaarder zijn en zal ook meer apparaten met elkaar kunnen verbinden. De supersnelle technologie zal ook zorgen voor nieuwe mogelijkheden. Zelfrijdende auto’s bijvoorbeeld kunnen niet zonder 5G.

De soort straling blijft exact hetzelfde als met 3G of 4G, maar we zullen door de nieuwe toepassingen met meer straling geconfronteerd worden. Mensen die al angstig waren voor wifi-stralen, zijn daardoor extra gekant tegen de komst van 5G. 

Onderzoekers konden geen ongewenste effecten op de gezondheid aantonen

Hoe moeten we dit nieuws interpreteren?

De elektromagnetische stralen die worden uitgezonden om te bellen en surfen zijn laagfrequente stralen. Die zijn niet in staat om het DNA van cellen te beschadigen. Wifi-stralen hebben dus geen impact op ons genetisch materiaal en kunnen geen kanker veroorzaken.

Ook is er na herhaaldelijk onderzoek geen enkel bewijs dat er meer hersentumoren, gedragsproblemen of andere ongewenste effecten op de gezondheid zouden zijn. Of dat binnen 20 of 30 jaar ook nog zo zal zijn, kan vandaag niemand met zekerheid zeggen.

Bovendien moet de blootstelling aan elektromagnetische stralen aan normen voldoen die wettelijk zijn vastgelegd. Die verschillen van land tot land, omdat niemand goed weet hoeveel straling schadelijk zou zijn.

Is 5G schadelijk voor je gezondheid?

NEE

Met de nieuwe draadloze communicatietechnologie 5G zullen we nog sneller kunnen surfen dan met 4G. De soort elektromagnetische straling blijft dezelfde, maar de hoeveelheid stralen waaraan we worden blootgesteld zal mogelijk toenemen.

Onderzoekers volgen de impact op de gezondheid zeer nauw op en tot nu toe is er geen enkele reden tot ongerustheid. Correct uitgevoerde studies vinden geen impact op de gezondheid.

Bron: Gezondheid en Wetenschap